Zoeken in deze blog

dinsdag 28 november 2017

Vervolgverhaal...

Vervolgverhaal in een nog onbekend aantal delen: mijn zoektocht naar Nederlandse vertalingen van het werk van Henry James. Begin dit jaar dacht ik ze allemaal wel zo’n beetje getraceerd te hebben en verkeerde ik in de waan dat de oudste Nederlandse vertaling uit 1951 stamde: In de greep, Binnendijk-Paauws vertaling van The Turn of the Screw.

Deze zomer kwam ik er achter dat er niet alleen meer vertalingen van Daisy Miller bestonden dan ik had gedacht, maar dat er zelfs al een anonieme vertaling van was verschenen in 1878, in een Nederlandse krant in Nederlands-Indië – nota bene al binnen twee maanden nadat de novelle voor het eerst in een Engels periodiek als feuilleton was verschenen.

Viel er op het gebied van de James-vertalingen daarna dan toch een zwart gat tot 1951? Niet helemaal: vorige maand vond ik nog een andere contemporaine vertaling, nota bene uit mijn heimat Zeeland. In de Middelburgsche Courant blijkt in 1880 een feuilleton te zijn verschenen van het verhaal Longstaff’s Marriage.

Middelburgsche Courant, 14 juni 1880
bron: Krantenbank Zeeland
Het huwelijk van Longstaff verscheen in zeven afleveringen, van 14 tot 22 juni, en is na te lezen in de Krantenbank van Zeeland:
Aflevering 1
Aflevering 2
Aflevering 3
Aflevering 4
Aflevering 5
Aflevering 6
Aflevering 7


Kortpittig vertaald

Om kort iets over die vertaling te zeggen: ik heb hem helemaal gelezen en hij lijkt me, zeker voor zijn tijd, behoorlijk getrouw. Hier en daar wordt eens een woord of een frase weggelaten, soms ook een hele zin. Maar grote coupures kwam ik eigenlijk niet tegen en op zijn manier doet deze vertaling heel behoorlijk recht aan de tekst. Misschien zijn de incidentele bekortingen een gevolg van de eisen van dagbladpublicatie, misschien ook van de minder strenge vertaalmores van die tijd.

Een diepere analyse van de vertaling heb ik niet gemaakt. Erger nog: ik heb me niet helemaal kunnen onttrekken aan de onhebbelijkheid om naar foutjes te speuren. Die zijn er natuurlijk wel. Zo wist de (overigens ook weer anonieme) vertaler waarschijnlijk niet wat macaronic betekent, want deze frase:
that macaronic French which is usually at the command of Italian domestics who have seen the world
is vertaald als:
dat zoetsappig fransch, ’t welk aan Italiaansche bedienden eigen is
Het citaat illustreert meteen hoe de tekst hier en daar subtiel is ingekort – een beetje zoals een ondertitelaar het tegenwoordig zou kunnen doen (maar dan hopelijk zonder macaronic als zoetsappig te vertalen).

Bij een andere vertaling die niet helemaal klopt, lijkt het me meer dan waarschijnlijk dat het betreffende Engelse woord niet in woordenboeken te vinden was. Als James het heeft over ‘jovial little spinsters who wore stout boots, gauntlets, and "uglies"’, schrijft de vertaler (met iets meer omhaal van woorden):
aardige oude vrijsters, met hooge laarzen, handschoenen met kappen en hoeden bekend onder den naam van ‘uglies’.
Dat ‘bekend onder den naam’ klinkt zo stellig dat je geneigd bent om te denken: deze negentiende-eeuwer zal het wel beter weten dan ik. Zelf had ik namelijk geen idee wat uglies zijn en hedendaagse woordenboeken (Collins English Dictionary, Van Dale Engels-Nederlands) geven ook geen enkele definitie van ugly die hier relevant kan zijn. Bovendien bestond er volgens Wikipedia in de negentiende eeuw een bende, de Plug Uglies, die vernoemd was naar het hoofddeksel van de leden.

Alleen was dat hoofddeksel geen ugly maar een plug hat ofwel een hoge hoed; een herenhoed dus. Bovendien was die straatbende in Nederland toen niet bekend, dus hoe had de vertaler daaraan kunnen denken? Waarschijnlijker lijkt mij dat hij of zij hier naar de betekenis van ‘uglies’ heeft gegist op basis van de context. Helemaal geen gekke gok, maar toch ook niet helemaal juist, want volgens de Oxford English Dictionary was een ugly geen hoed, maar
A kind of hood or shade attached to the front of a lady's bonnet or hat as a protection to the eyes. (In use c 1850.)
Het zijn dus oude vrijsters met stevige stappers, grote ferme handschoenen en een soort (duidelijk als onelegant ervaren) zonneklep op hun hoed. James zegt nog net niet dat ze kort-pittige kapsels hadden (gelukkig maar, want dat had hem een boze ingezonden brief kunnen opleveren!), maar het beeld is duidelijk: dames die het praktisch nut van hun kleding inmiddels belangrijker vinden dan de esthetische kwaliteiten.

Dit zijn natuurlijk geen halszaken, maar heel begrijpelijke missers. Een paar dingen die me verder opvielen: dat de stad Nice, door James gewoon zo genoemd, in de vertaling steeds werd aangeduid met de Italiaanse naam Nizza; en dat ‘interesting’ consequent als ‘belangwekkend’ werd vertaald. En in deze passage:
"Everyone stares at me!" said Diana, wearily. "A cat may look at a king."
is die lastige uitdrukking over kat en koning misschien wat afgevlakt, meer geparafraseerd dan vertaald, maar binnen de dialoog toch doeltreffend weergegeven met:
‘Iedereen kijkt mij aan,’ zei Diana gemelijk, ‘en ik kan het hem ook niet verbieden.’
Verder wordt er één of twee keer duidelijk iets weggelaten waarvan de vertaler denkt dat de lezer het toch niet zal begrijpen. De frase ‘took lessons in the language of Silvio Pellico’ wordt dan bijvoorbeeld ‘namen les in het Italiaansch’.

Ladies of Llangollen

Ik sluit af met een weglating waar ik zelf nog iets van opstak: een verwijzing naar historische personen waarvan ik nog nooit had gehoord. Weer wat geleerd!

Het verhaal gaat over twee vriendinnen, één behoorlijk rijk en heel mooi, de ander minder bemiddeld en lang niet zo mooi. Hier een wat langer citaat, om ook een betere indruk te geven van de hele vertaling. (Het origineel is onder meer op Wikisource te vinden.)
Deze twee vriendinnen hadden een ouderwetschen vriendschapsbond gesloten en wilden alles in alles voor elkaar zijn. Zij wilden den grond van oude historische steden betreden en onder de gewelven van Gothieke hoofdkerken wandelen, op muilezels over bergpassen trekken en met zwartoogige boeren aan de oevers van blauwe meren praten. Het mag zonderling schijnen dat een mooi meisje met een aanzienlijk vermogen haar hoogste levensgenot zoekt in vriendschap, afgewisseld met het zien van nieuwigheden; maar Diana zelf vond dat tijdverdrijf volstrekt niet zoo’n onbeduidend alternatief en ofschoon zij het nooit verteld heeft mag ik het wel zeggen, dat zij, bij manier van spreken, wel honderd aanzoeken gehad had, die zij niet alleen had afgeslagen, maar zelfs met minachting verworpen, ofschoon zij door achtenswaardige, aardige mensen gedaan werden. Het waren ook niet de vereerders zelve die zij verachtte: het denkbeeld van te trouwen, vond zij onverdragelijk, hetgeen haar gelijkenis met de godin der fabelleer waarmede ik haar vergeleken heb, voltooit. Zij was hartstochtelijk gesteld op alleen zijn en blijven, en in haar open grijs oog, dat de mannen tartte om haar te bewonderen, blonk een zekere zilverachtige glans, die hun alle hoop voor goed benam. De Diana der fabel werd verliefd op een mooien schaapherder; maar de Diana der werkelijkheid had tot nog toe geen slapenden, noch wakenden Endymion gevonden.
In Europa wordt de Engelse jongeman Longstaff natuurlijk verliefd op die beeldschone Amerikaanse Diana. Helaas is hij dodelijk ziek. Ze mag hem wel, maar zijn huwelijksaanzoek gaat haar toch te ver. Zelfs uit medelijden, om zijn laatste levensdagen te verzachten, wil ze niet met hem trouwen; ze vlucht terug naar Amerika. Vele jaren later blijkt de jongen zijn ziekte toch te hebben overwonnen en komt hij haar in Europa weer tegen. Zij is dan nog steeds ongehuwd, maar uit alles blijkt dat ze alsnog zwaar verliefd op hem was geworden; helaas is ze nu zelf ernstig ziek (van wroeging?) en ten dode opgeschreven.

Het is een vroeg en ietwat onrijp verhaal, maar bevat veel elementen die steeds weer in James’ oeuvre zullen terugkeren: het melodrama van doodzieke mannen en vrouwen (met name Ralph Touchett in Portrait of a Lady en Milly Theale in Wings of the Dove, maar uiteindelijk ook Daisy Miller aan het slot van de gelijknamige novelle), dat niet helemaal los staat van James’ eigen ervaring met ziekelijkheid in zijn familie- en vriendenkring; en het thema van opoffering en verzaking, het eindeloos aarzelen over en afhouden van liefdesrelaties – iets wat wel niet helemaal los zal staan van de soms ongemakkelijke wijze waarop hijzelf, begeerlijke vrijgezel die volgens al zijn moderne biografen eerder de herenliefde was toegedaan, zich moet hebben verhouden tot tal van huwbare jongedames in zijn omgeving.

Daarbij valt niet goed met zekerheid zeggen hoe bewust hij zich daarvan was, in een cultuur waarin homoseksualiteit als het ware niet ‘bestond’. Er zijn niettemin genoeg aspecten in zijn fictie en passages in zijn brieven aan jonge vrienden die doen vermoeden dat hij zijn aard niet werkelijk onderdrukte of ontkende (wat ook weer niet betekende dat hij er zo openlijk voor durfde of zelfs maar wilde uitkomen als bijvoorbeeld Oscar Wilde later zou doen). Vanuit de onmogelijkheid om er openlijk over te schrijven, en misschien ook een zekere ambivalentie in zijn eigen houding, ontstonden in ieder geval verhalen met een erotische spanning van een bijzondere finesse en dubbelzinnigheid. Vooral in veel van zijn verhalen over het literair bedrijf is die ondertoon vrij sterk, juist omdat die verhalen ook vaak óver het raadsel van meerduidigheid gaan. De hoofdpersonages in die verhalen leggen een liefde voor de letteren aan de dag die veelal pikant wordt weerspiegeld, verdubbeld of juist doorkruist door de al dan niet gerealiseerde mogelijkheid van een romantische verhouding met een vrouw – romances in spe die uiteindelijk niet zelden worden geofferd op het altaar van de kunst. Het mystieke genootschap van literatuurliefhebbers zoals dat uit die verhalen opdoemt (dat elkaar al van een afstand herkent – aan de omslag van het boek dat ze lopen te lezen, zoals in  het verhaal ‘The Middle Years’) doet ook vaak opvallend sterk denken aan andersoortige ‘genootschappen’. En wanneer de literaire begeerte het in die verhalen dan wint van (of aflegt tegen) de seksuele, dan is voor de lezer telkens weer de vraag wat daarmee precies wordt bedoeld – net zoals voor de personages vaak de vraag is of ze met die overwinning wel zo blij moeten zijn.

(Zoals ik het nu beschrijf, klinkt het misschien een beetje plat en schematisch; maar James beschrijft het subtiel en indirect, varieert eindeloos met de verschillende combinaties en staat aan het eind steevast grijnzend toe te kijken hoe je als lezer achterblijft met meer vragen dan antwoorden. Dat is juist het aardige van die verhalen.)

Ik lijk af te dwalen, maar het is mede in dit verband dat zelfs een weglating aan het begin van bovenstaande vertaling interessant wordt. In het Engels luiden de eerste twee zinnen namelijk:
The cousins had contracted a classical friendship – they had determined to be sufficient to each other, like the Ladies of Llangollen. Only, though their friendship was exclusive, their Llangollen was to be comprehensive.
Het hele vetgedrukte deelte is in de vertaling dus weggelaten. Liet de vertaler dit weg omdat deze verwijzing mogelijk een vage hint naar damesliefde bevatte, en daarmee te pikant was voor ons domineeslandje? Dat zou je namelijk bijna gaan denken als je op Wikipedia opzoekt wie die dames van Llangollen eigenlijk waren:
The "Ladies of Llangollen", Eleanor Butler and Sarah Ponsonby, were two upper-class Irish women whose relationship scandalized and fascinated their contemporaries. […] Rather than face the possibility of being forced into unwanted marriages, they left County Kilkenny together in April 1778. Their families hunted them down and forcefully tried to make them give up their plans—but in vain. Putting their plan into motion, they undertook a picturesque tour of the Welsh countryside, eventually settling in North Wales. […] The ladies were known throughout Britain, but have been said to have led "a rather unexciting life".
De Britse Betje Wolff en Aagje Deken dus – behalve dat de dames van Llangollen nooit romans hebben geschreven, en onze Wolff en Deken bij mijn weten nooit schandaal hebben gemaakt. Maar als vertaling is dat natuurlijk niet bruikbaar.

En censuur zal dit ook wel niet geweest zijn, daarvoor lijkt James’ verwijzing me toch te onschuldig (al doet hij nu meteen onze 21ste-eeuwse Freudiaanse alarmbellen afgaan, en zijn er vast al wat poststructurele essays over geschreven). Ik denk eerder dat de vertaler zelf gewoon niet wist wie die dames van Llangollen waren, of op zijn minst besloot dat de lezer dat niet zou weten. Verdedigbaar, en ook tegenwoordig zou het een voetnoot vereisen.

Tenzij je vindt dat Wikipedia alle voetnoten voorgoed overbodig heeft gemaakt. Maar dan is dit hele blog ook overbodig. En laat ik daar maar stoppen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Populairst de afgelopen 30 dagen

Populairst aller tijden ooit: