Zoeken in deze blog

woensdag 29 november 2017

Wat er ook gebeurt...

Bob van den Born, de tekenaar van Professor Pi, is overleden.

Maar zoals Bassie zegt: wat er ook gebeurt...
bron: Lambiek Comiclopedia
...altijd blijven lezen.

Niemand is getroffen

Vind ik een verhaal van Henry James in een Zeeuwse krant uit 1880, blijft mijn oog vooral haken aan de ‘gemengde berichten’ die erboven staan.

Maar zeg nou zelf: dat relaas van een blikseminslag in Katwijk a/zee is toch ook bloedstollend.

Middelburgsche Courant 14 juni 1880
bron: Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant 14 juni 1880
bron: Krantenbank Zeeland

dinsdag 28 november 2017

Vervolgverhaal...

Vervolgverhaal in een nog onbekend aantal delen: mijn zoektocht naar Nederlandse vertalingen van het werk van Henry James. Begin dit jaar dacht ik ze allemaal wel zo’n beetje getraceerd te hebben en verkeerde ik in de waan dat de oudste Nederlandse vertaling uit 1951 stamde: In de greep, Binnendijk-Paauws vertaling van The Turn of the Screw.

Deze zomer kwam ik er achter dat er niet alleen meer vertalingen van Daisy Miller bestonden dan ik had gedacht, maar dat er zelfs al een anonieme vertaling van was verschenen in 1878, in een Nederlandse krant in Nederlands-Indië – nota bene al binnen twee maanden nadat de novelle voor het eerst in een Engels periodiek als feuilleton was verschenen.

Viel er op het gebied van de James-vertalingen daarna dan toch een zwart gat tot 1951? Niet helemaal: vorige maand vond ik nog een andere contemporaine vertaling, nota bene uit mijn heimat Zeeland. In de Middelburgsche Courant blijkt in 1880 een feuilleton te zijn verschenen van het verhaal Longstaff’s Marriage.

Middelburgsche Courant, 14 juni 1880
bron: Krantenbank Zeeland
Het huwelijk van Longstaff verscheen in zeven afleveringen, van 14 tot 22 juni, en is na te lezen in de Krantenbank van Zeeland:
Aflevering 1
Aflevering 2
Aflevering 3
Aflevering 4
Aflevering 5
Aflevering 6
Aflevering 7


Kortpittig vertaald

Om kort iets over die vertaling te zeggen: ik heb hem helemaal gelezen en hij lijkt me, zeker voor zijn tijd, behoorlijk getrouw. Hier en daar wordt eens een woord of een frase weggelaten, soms ook een hele zin. Maar grote coupures kwam ik eigenlijk niet tegen en op zijn manier doet deze vertaling heel behoorlijk recht aan de tekst. Misschien zijn de incidentele bekortingen een gevolg van de eisen van dagbladpublicatie, misschien ook van de minder strenge vertaalmores van die tijd.

Een diepere analyse van de vertaling heb ik niet gemaakt. Erger nog: ik heb me niet helemaal kunnen onttrekken aan de onhebbelijkheid om naar foutjes te speuren. Die zijn er natuurlijk wel. Zo wist de (overigens ook weer anonieme) vertaler waarschijnlijk niet wat macaronic betekent, want deze frase:
that macaronic French which is usually at the command of Italian domestics who have seen the world
is vertaald als:
dat zoetsappig fransch, ’t welk aan Italiaansche bedienden eigen is
Het citaat illustreert meteen hoe de tekst hier en daar subtiel is ingekort – een beetje zoals een ondertitelaar het tegenwoordig zou kunnen doen (maar dan hopelijk zonder macaronic als zoetsappig te vertalen).

Bij een andere vertaling die niet helemaal klopt, lijkt het me meer dan waarschijnlijk dat het betreffende Engelse woord niet in woordenboeken te vinden was. Als James het heeft over ‘jovial little spinsters who wore stout boots, gauntlets, and "uglies"’, schrijft de vertaler (met iets meer omhaal van woorden):
aardige oude vrijsters, met hooge laarzen, handschoenen met kappen en hoeden bekend onder den naam van ‘uglies’.
Dat ‘bekend onder den naam’ klinkt zo stellig dat je geneigd bent om te denken: deze negentiende-eeuwer zal het wel beter weten dan ik. Zelf had ik namelijk geen idee wat uglies zijn en hedendaagse woordenboeken (Collins English Dictionary, Van Dale Engels-Nederlands) geven ook geen enkele definitie van ugly die hier relevant kan zijn. Bovendien bestond er volgens Wikipedia in de negentiende eeuw een bende, de Plug Uglies, die vernoemd was naar het hoofddeksel van de leden.

Alleen was dat hoofddeksel geen ugly maar een plug hat ofwel een hoge hoed; een herenhoed dus. Bovendien was die straatbende in Nederland toen niet bekend, dus hoe had de vertaler daaraan kunnen denken? Waarschijnlijker lijkt mij dat hij of zij hier naar de betekenis van ‘uglies’ heeft gegist op basis van de context. Helemaal geen gekke gok, maar toch ook niet helemaal juist, want volgens de Oxford English Dictionary was een ugly geen hoed, maar
A kind of hood or shade attached to the front of a lady's bonnet or hat as a protection to the eyes. (In use c 1850.)
Het zijn dus oude vrijsters met stevige stappers, grote ferme handschoenen en een soort (duidelijk als onelegant ervaren) zonneklep op hun hoed. James zegt nog net niet dat ze kort-pittige kapsels hadden (gelukkig maar, want dat had hem een boze ingezonden brief kunnen opleveren!), maar het beeld is duidelijk: dames die het praktisch nut van hun kleding inmiddels belangrijker vinden dan de esthetische kwaliteiten.

Dit zijn natuurlijk geen halszaken, maar heel begrijpelijke missers. Een paar dingen die me verder opvielen: dat de stad Nice, door James gewoon zo genoemd, in de vertaling steeds werd aangeduid met de Italiaanse naam Nizza; en dat ‘interesting’ consequent als ‘belangwekkend’ werd vertaald. En in deze passage:
"Everyone stares at me!" said Diana, wearily. "A cat may look at a king."
is die lastige uitdrukking over kat en koning misschien wat afgevlakt, meer geparafraseerd dan vertaald, maar binnen de dialoog toch doeltreffend weergegeven met:
‘Iedereen kijkt mij aan,’ zei Diana gemelijk, ‘en ik kan het hem ook niet verbieden.’
Verder wordt er één of twee keer duidelijk iets weggelaten waarvan de vertaler denkt dat de lezer het toch niet zal begrijpen. De frase ‘took lessons in the language of Silvio Pellico’ wordt dan bijvoorbeeld ‘namen les in het Italiaansch’.

Ladies of Llangollen

Ik sluit af met een weglating waar ik zelf nog iets van opstak: een verwijzing naar historische personen waarvan ik nog nooit had gehoord. Weer wat geleerd!

Het verhaal gaat over twee vriendinnen, één behoorlijk rijk en heel mooi, de ander minder bemiddeld en lang niet zo mooi. Hier een wat langer citaat, om ook een betere indruk te geven van de hele vertaling. (Het origineel is onder meer op Wikisource te vinden.)
Deze twee vriendinnen hadden een ouderwetschen vriendschapsbond gesloten en wilden alles in alles voor elkaar zijn. Zij wilden den grond van oude historische steden betreden en onder de gewelven van Gothieke hoofdkerken wandelen, op muilezels over bergpassen trekken en met zwartoogige boeren aan de oevers van blauwe meren praten. Het mag zonderling schijnen dat een mooi meisje met een aanzienlijk vermogen haar hoogste levensgenot zoekt in vriendschap, afgewisseld met het zien van nieuwigheden; maar Diana zelf vond dat tijdverdrijf volstrekt niet zoo’n onbeduidend alternatief en ofschoon zij het nooit verteld heeft mag ik het wel zeggen, dat zij, bij manier van spreken, wel honderd aanzoeken gehad had, die zij niet alleen had afgeslagen, maar zelfs met minachting verworpen, ofschoon zij door achtenswaardige, aardige mensen gedaan werden. Het waren ook niet de vereerders zelve die zij verachtte: het denkbeeld van te trouwen, vond zij onverdragelijk, hetgeen haar gelijkenis met de godin der fabelleer waarmede ik haar vergeleken heb, voltooit. Zij was hartstochtelijk gesteld op alleen zijn en blijven, en in haar open grijs oog, dat de mannen tartte om haar te bewonderen, blonk een zekere zilverachtige glans, die hun alle hoop voor goed benam. De Diana der fabel werd verliefd op een mooien schaapherder; maar de Diana der werkelijkheid had tot nog toe geen slapenden, noch wakenden Endymion gevonden.
In Europa wordt de Engelse jongeman Longstaff natuurlijk verliefd op die beeldschone Amerikaanse Diana. Helaas is hij dodelijk ziek. Ze mag hem wel, maar zijn huwelijksaanzoek gaat haar toch te ver. Zelfs uit medelijden, om zijn laatste levensdagen te verzachten, wil ze niet met hem trouwen; ze vlucht terug naar Amerika. Vele jaren later blijkt de jongen zijn ziekte toch te hebben overwonnen en komt hij haar in Europa weer tegen. Zij is dan nog steeds ongehuwd, maar uit alles blijkt dat ze alsnog zwaar verliefd op hem was geworden; helaas is ze nu zelf ernstig ziek (van wroeging?) en ten dode opgeschreven.

Het is een vroeg en ietwat onrijp verhaal, maar bevat veel elementen die steeds weer in James’ oeuvre zullen terugkeren: het melodrama van doodzieke mannen en vrouwen (met name Ralph Touchett in Portrait of a Lady en Milly Theale in Wings of the Dove, maar uiteindelijk ook Daisy Miller aan het slot van de gelijknamige novelle), dat niet helemaal los staat van James’ eigen ervaring met ziekelijkheid in zijn familie- en vriendenkring; en het thema van opoffering en verzaking, het eindeloos aarzelen over en afhouden van liefdesrelaties – iets wat wel niet helemaal los zal staan van de soms ongemakkelijke wijze waarop hijzelf, begeerlijke vrijgezel die volgens al zijn moderne biografen eerder de herenliefde was toegedaan, zich moet hebben verhouden tot tal van huwbare jongedames in zijn omgeving.

Daarbij valt niet goed met zekerheid zeggen hoe bewust hij zich daarvan was, in een cultuur waarin homoseksualiteit als het ware niet ‘bestond’. Er zijn niettemin genoeg aspecten in zijn fictie en passages in zijn brieven aan jonge vrienden die doen vermoeden dat hij zijn aard niet werkelijk onderdrukte of ontkende (wat ook weer niet betekende dat hij er zo openlijk voor durfde of zelfs maar wilde uitkomen als bijvoorbeeld Oscar Wilde later zou doen). Vanuit de onmogelijkheid om er openlijk over te schrijven, en misschien ook een zekere ambivalentie in zijn eigen houding, ontstonden in ieder geval verhalen met een erotische spanning van een bijzondere finesse en dubbelzinnigheid. Vooral in veel van zijn verhalen over het literair bedrijf is die ondertoon vrij sterk, juist omdat die verhalen ook vaak óver het raadsel van meerduidigheid gaan. De hoofdpersonages in die verhalen leggen een liefde voor de letteren aan de dag die veelal pikant wordt weerspiegeld, verdubbeld of juist doorkruist door de al dan niet gerealiseerde mogelijkheid van een romantische verhouding met een vrouw – romances in spe die uiteindelijk niet zelden worden geofferd op het altaar van de kunst. Het mystieke genootschap van literatuurliefhebbers zoals dat uit die verhalen opdoemt (dat elkaar al van een afstand herkent – aan de omslag van het boek dat ze lopen te lezen, zoals in  het verhaal ‘The Middle Years’) doet ook vaak opvallend sterk denken aan andersoortige ‘genootschappen’. En wanneer de literaire begeerte het in die verhalen dan wint van (of aflegt tegen) de seksuele, dan is voor de lezer telkens weer de vraag wat daarmee precies wordt bedoeld – net zoals voor de personages vaak de vraag is of ze met die overwinning wel zo blij moeten zijn.

(Zoals ik het nu beschrijf, klinkt het misschien een beetje plat en schematisch; maar James beschrijft het subtiel en indirect, varieert eindeloos met de verschillende combinaties en staat aan het eind steevast grijnzend toe te kijken hoe je als lezer achterblijft met meer vragen dan antwoorden. Dat is juist het aardige van die verhalen.)

Ik lijk af te dwalen, maar het is mede in dit verband dat zelfs een weglating aan het begin van bovenstaande vertaling interessant wordt. In het Engels luiden de eerste twee zinnen namelijk:
The cousins had contracted a classical friendship – they had determined to be sufficient to each other, like the Ladies of Llangollen. Only, though their friendship was exclusive, their Llangollen was to be comprehensive.
Het hele vetgedrukte deelte is in de vertaling dus weggelaten. Liet de vertaler dit weg omdat deze verwijzing mogelijk een vage hint naar damesliefde bevatte, en daarmee te pikant was voor ons domineeslandje? Dat zou je namelijk bijna gaan denken als je op Wikipedia opzoekt wie die dames van Llangollen eigenlijk waren:
The "Ladies of Llangollen", Eleanor Butler and Sarah Ponsonby, were two upper-class Irish women whose relationship scandalized and fascinated their contemporaries. […] Rather than face the possibility of being forced into unwanted marriages, they left County Kilkenny together in April 1778. Their families hunted them down and forcefully tried to make them give up their plans—but in vain. Putting their plan into motion, they undertook a picturesque tour of the Welsh countryside, eventually settling in North Wales. […] The ladies were known throughout Britain, but have been said to have led "a rather unexciting life".
De Britse Betje Wolff en Aagje Deken dus – behalve dat de dames van Llangollen nooit romans hebben geschreven, en onze Wolff en Deken bij mijn weten nooit schandaal hebben gemaakt. Maar als vertaling is dat natuurlijk niet bruikbaar.

En censuur zal dit ook wel niet geweest zijn, daarvoor lijkt James’ verwijzing me toch te onschuldig (al doet hij nu meteen onze 21ste-eeuwse Freudiaanse alarmbellen afgaan, en zijn er vast al wat poststructurele essays over geschreven). Ik denk eerder dat de vertaler zelf gewoon niet wist wie die dames van Llangollen waren, of op zijn minst besloot dat de lezer dat niet zou weten. Verdedigbaar, en ook tegenwoordig zou het een voetnoot vereisen.

Tenzij je vindt dat Wikipedia alle voetnoten voorgoed overbodig heeft gemaakt. Maar dan is dit hele blog ook overbodig. En laat ik daar maar stoppen.

zaterdag 25 november 2017

Kem iet voer olle!

Zoals wel meer mensen die met Suske en Wiske zijn opgegroeid, kan ik die strips nu niet meer goed lezen: te simpel, te krukkig, vaak ook ongeïnspireerd fabriekswerk. Maar vorige week stuitte ik in Antwerpen op de eerste Suske en Wiske die in het Antwerps is vertaald. En zo vind ik het wel leuk om weer eens terug te keren naar een klassieker uit mijn kindertijd, drijvend op een dubbele stroom van nostalgie: nostalgie naar een verhaal dat ik toen misschien wel honderd keer heb gelezen en zowat uit mijn hoofd kende, en naar een Belgische tongval die ik toen dagelijks om me heen hoorde (al was het dan meestal geen Antwerps).

uit: De Roaap van Rubbes

Overigens is vertaling in dit geval een groot woord. Op de achterflap staat:
Misschien werd het wel eens tijd voor een ‘Antwerpse’ versie van één van hun albums. (...) Dialecten verdwijnen, heden spreken wij een tussentaal, wat jammer is want dialecten hebben vaak sappige en spitsvondige uitdrukkingen of wendingen.
Maar voor zover ik kan zien, biedt de (overigens anonieme) Antwerpse ‘vertaler’ ons weinig meer dan een fonetisch-Vlaamse weergave van de de originele Nederlandse tekst. In deze plaatjes wijkt alleen dat ‘amai menne frak’ in woordkeus nog een beetje af (‘allemachtig’), verder blijft de tekst angstvallig dicht bij het origineel. Soms worden er ook kansen gemist: ‘Nu ben ik niet meer te stoppen’ wordt ‘Na zenek ni mier te stoppen’, in plaats van ‘te hauwen’ of iets in die trant. Veel ‘sappige en spitsvondige uitdrukkingen of wendingen’ levert deze versie dus niet op. Voor een Nederlander die op zoek is naar afwijkend idioom, is een doorsnee-album van Jommeke of Kiekeboe dan waarschijnlijk nog interessanter.

uit: De Roaap van Rubbes

Bovendien vind ik het een beetje jammer dat alle teksten in het boek op dezelfde manier verantwerpst zijn. Zowel de kaders met verteltekst als de dialogen, en dan ook álle dialogen: de 16de-eeuwse adel praat even plat Antwerps als de schipper hierboven – terwijl daar nu juist een mooie kans lag om extra kleur aan te brengen met variaties in register.

Mo ça est l’hôtel des boerkes, ici!

Deze Antwerpse vertaling is dus wel een aardige uitgave, maar leuker vind ik de in het Brussels vertaalde Robbedoes-albums van Émile Bravo en Yann & Schwartz. Misschien blijven de teksten daarvan wel net zo dicht bij het origineel, dat heb ik niet kunnen controleren. Maar met dat Brusselse patois ben ik niet zo bekend, zodat het van zichzelf al exotischer is; en het is ook zo’n apart mengelmoes van Frans en Nederlands dat het alleen daarom al fascinerend is om te lezen.

Daarbij is Robbedoes een leukere strip, zeker in de eigenzinnige, ‘volwassen’ update die hij krijgt van Bravo en Yann & Schwartz.

uit: Émile Bravo, Le journal d’un ingénu
édition bruxelloise (Le journal d’un slumme kadei)

Het lezen van zulke teksten kan wel wat moeite kosten. Zeker als je het accent niet ‘in je oor’ hebt zitten, is het soms niet te doen. Bij Vlaams gaat het me aardig af, bij Brussels is het puzzelen, maar bij dialectteksten uit Limburg of het oosten of noorden van Nederland kost het mij vaak te veel moeite. Ik ‘hoor’ niet hoe het klinkt en moet steeds gissen wat er eigenlijk staat – en dat wordt al snel vervelend. Hetzelfde geldt voor andere lezers misschien juist weer bij deze Vlaamse stripversies...

uit: Yann & Schwartz, La femme léopard
édition bruxelloise

Beter het hoofd tegen een rots te verbrijzelen

‘Kan ik het helpen dat ik dat mannenvolkje zie zoo als zij zijn. Zij noemen zich onze heeren en meesters; ze zouden het dolgraag wezen, hoewel het de meesten hunner niet gelukt; en waarom niet? Omdat ze allereerst de slaven zijn van hunne eigene zwakheden, hartstogten en bejagingen; de meesten hunner zijn zoo bitter kleingeestig en onnoozel, dat men ze om den vinger kan winden, als men maar de moeite neemt kun zwak uit te vinden en dat te vleijen. Wie daarentegen onder hen de krachtigen en verstandigen heeten, zijn zoo hardvochtig, zoo zelfzuchtig, zoo onbetrouwbaar, dat het eener vrouw beter is zich het hoofd tegen een rots te verbrijzelen, dan zich te wagen aan die klip waarop haar hart zal breken.’
A.L.G. Bosboom-Toussaint, Majoor Frans (1875)

vrijdag 24 november 2017

Wat duurt dat uitkleeden lang!

 Waan en Eigenwaan is de titel van een Nederlandse vertaling van Pride and PrejudiceWaan en Argwaan zijn de titels van twee novellen van Marcellus Emants die ik onlangs heb gelezen. Waaneen portret van een vreugdeloos huwelijk dat gebaseerd schijnt te zijn op Emants’ eigen verhouding met zijn derde vrouw, verscheen opmerkelijk genoeg in 1905, aan de vooravond van dat huwelijk: las zijn vrouw zijn werk niet, of kon het haar niets schelen?

Op zich is het een sterk en overtuigend verhaal, maar als een van de weinige werken waarin Emants zich uitleeft in typische Tachtigers-woordkunst is het proza niet altijd even prettig leesbaar. Dan is Argwaan, als feuilleton verschenen in 1892, een stuk genietbaarder. Hierin trof me juist weer hoe strak en kernachtig Emants’ proza is, hoe verrassend modern hij soms klinkt.

Bron: Elsevier's geïllustreerd maandschrift
Vergelijk alleen al de woorddronken beschrijving op de beginpagina van Waan met de openingspassage van deze novelle. Ik citeer uit een uitgave in gemoderniseerde spelling (Goossens, 1988):
Het woei met kille, bolle vlagen, toen referendaris Blank het gebouw van de Loge verliet, waarin hij de rede van de ultraradicale woordvoerder voor de helft had aangehoord.
De gasvlammen flakkerden achter rinkelende lantaarnruiten en bruine lichtkringen wiebelden over de zwart beplaste klinkers.
De afvallende schouders ietwat voorover gebogen, de blote handen diep in zijn jaszakken verborgen en de flambard tot op de oren neergetrokken, stapte de lange, tengere gedaante voort: rechttoe, rechtaan, zelden uitwijkend voor donker glimmende plekken. Hij ging huiswaarts. Een spatje meer of minder kwam er niet op aan.
In beginsel tegenstander van de algemene bemoeizucht met politiek, was Blank bij uitzondering deze hoog opgevijzelde spreker eens gaan horen; maar algauw had hij genoeg gekregen van ’t geen hem een blind ijveren voor verandering, een omhooghouden van banieren waarop onbewezen stellingen prijkten, een gevaarlijk spelen met rust en orde leek. De toejuichingen van het zeer gemengde publiek hadden hem geërgerd; hij was dus ontstemd heengegaan.
Zich kregel opwerkend tegen de duwende windstoten, weerlegde hij nu in zijn binnenste de redeneringen waartegen zijn wetenschap in verzet kwam.
Het is geen hedendaags proza, de zinnen zijn wat langer dan wij gewend zijn – maar de betekenis is steeds glashelder en de woordkeus niet buitenissig; dit is wel wat anders dan een ‘zwijmende zonne-glanzing’ die ‘zwindt’ onder ‘’t opwaarts zwevend avondgrijs’. Het klinkt allemaal een stuk nuchterder.

Bron: Elsevier's geïllustreerd maandschrift


Scènes uit een huwelijk

Ook deze novelle is een portret van een huwelijk, en weer is het een weinig opwekkend portret – al is het niet zo gitzwart als de latere verhalen Vijftig en Waan. Het gegeven is eenvoudig: referendaris Blank komt op een avond vroeger thuis dan verwacht, heeft de indruk dat zijn vrouw en hun nieuwbakken huisvriend Siria zich door hem betrapt voelen en begint te speculeren dat zij iets met elkaar hebben. En hoe dat dan verder gaat…

Het malen van Blank is heel sterk beschreven en Emants houdt zich verre van melodrama. Soms roept hij andere beroemde scènes in herinnering waarin een man in de slaapkamer aan het malen is over de (vermeende) ontrouw van zijn echtgenote – met name de slotscène van Joyce’ The Dead. Dat is natuurlijk een heel ander soort (en toegegeven: veel beter) verhaal. Dichter bij Emants’ thematiek staat ‘The Return’ van Joseph Conrad, een vrij onbekend en niet volkomen geslaagd, maar wel intrigerend verhaal over echtelijke verhoudingen, waarin Conrad een merkwaardige poging doet een voor zijn doen bijzonder weinig avontuurlijk thema te beschrijven in een soort Jamesiaans proza.

Of Argwaan ook weer autobiografische wortels heeft, zoals bijvoorbeeld van Vijftig, Waan en Liefdeleven wel wordt beweerd, durf ik niet te zeggen. Maar huisvriend Siria schijnt wel op een bestaande persoon te zijn geënt. Hans Dijkhuis schrijft in het nawoord:
Naar uit Emants’ aantekeningen blijkt, is Siria gemodelleerd naar jonkheer J.H. Ram (1861-1913), in de Nederlandse literatuur voortlevend dankzij zijn vriendschap met Louis Couperus, die hij in 1890 had leren kennen bij het toneelgezelschap dat Emants regisseerde. Aangenomen wordt dat het Ram is geweest die, zelf homoseksueel, Couperus ertoe heeft gebracht zich met zijn eigen aard te verzoenen; in diens werk is hij niet alleen het voorbeeld voor Frank in Noodlot (1890), maar ook voor Quaerts in Extaze (1892) en Arnold in Metamorfoze (1897). Anders dan Couperus gebruikte Emants echter onverhuld gegevens die op Ram betrekking hebben: diens uiterlijk, zijn redeneringen als vertegenwoordiger van een ‘jongere generatie’ – Emants tekent ze direct uit zijn mond op – maar ook feitelijkheden als de ‘vlucht’ naar Indië (in mei 1891 vertrok luitenant Ram naar Atjeh) keren rechtstreeks in Argwaan terug, waardoor het verhaal een merkwaardig semi-documentair karakter krijgt.
Merkwaardig inderdaad. Dat semi-documentaire karakter krijgt het verhaal overigens alleen voor de biograaf, want de oorspronkelijke lezers van het verhaal hadden hier ongetwijfeld geen weet van. En een homo-erotische subtekst valt in dit verhaal ook niet te bespeuren, dus misschien is deze biografische informatie helemaal niet relevant.

Vadsig op de bank

Die oorspronkelijke lezers van dit verhaal, dat waren de lezers van Elsevier’s geïllustreerd maandschrift, waarin het in 1892 verscheen. De tekst van de novelle staat niet op de site van DBNL, maar is wel online te lezen in het archief van Elseviers. [Toevoeging 15-05-2020: sinds kort staat dit ook op DBNL.] Zoals alle verhalen in dat blad is het rijk geïllustreerd, met tekeningen van Joan Berg – een kunstenaar (ook een jonkheer) over wie niet veel informatie op internet te vinden is.

Blader je alleen even door de plaatjes, dan krijg je snel een vrij negatief beeld van de echtgenote in het verhaal. Treuzelen met uitkleeden, en hele dagen vadsig op de bank liggen:

Bron: Elsevier's geïllustreerd maandschrift
Geen wonder ook dat ze zo vadsig wordt: zodra ze ergens binnenkomt, gaat haar blik al richting bord.

Maar wie het verhaal leest, weet dat het in deze scène niet om eten gaat; en vadsig had toen een iets andere betekenis dan tegenwoordig. Toen betekende het vooral ‘lui’, een betekenis die weliswaar nog steeds in Van Dale staat vermeld, maar in het tegenwoordige gebruik toch overvleugeld is door de oorspronkelijke bijbetekenis ‘dik’. Dat betekende het voor Emants dus nog niet.

Zo zijn er wel meer kleine betekenisverschuivingen die verraderlijk kunnen zijn bij het lezen van verder vaak zo modern aandoende teksten als die van Emants. Dat iemand in die tijd nooit een egoïstische maar een ‘egoïste’ persoon werd genoemd, naar analogie van het Frans, dat heb je snel genoeg door. Maar Argwaan – in de door Hans Dijkhuis in 1988 bezorgde editie – is de eerste novelle die ik lees waarin de moeite is genomen om het doodgewone woordje ‘leuk’ van een voetnoot te voorzien. En terecht: leuk had destijds de betekenis van ‘kil, onverschillig’; wat nog een beetje naklinkt in ons doodleuk of leukweg. De betekenis ‘prettig, fijn’ is pas rond de eeuwwisseling ontstaan en werd er door Emants duidelijk nog niet aan toegekend.

Wat ten slotte dat langdurige uitkleeden betreft: ik dacht eerst even dat de tekenaar dat bijschrift uit zijn duim gezogen had. Maar het staat er echt, hij maakte slechts optimaal (hoewel…) gebruik van de mogelijkheden die de tekst hem bood, in de volgende passage:
Koortsachtig begonnen zijn denkbeelden te jagen. Hij wilde, hij moest de waarheid te weten komen en begreep niet hoe dit hem ooit lukken zou als hij de zaak niet bij haar naam durfde te noemen.
Nu wende zij zich om en ving ook aan zich uit te kleden. Zij lei haar beursje, haar zakdoek op het toilet en opende één voor één de haakjes van haar bruine japon.
Eensklaps herinnerde Blank zich een der eerste nachten van zijn huwelijk, toen hij haar in een opwelling van hartstochtelijkheid, nog eer zij uitgekleed was, in zijn armen had genomen, opgetild en naar het bed gedragen.
Als hij dit weer eens deed… nu met voorbedachten rade… om te weten?…
Ja ja, dan zou ’t dadelijk blijken…
Een zenuwachtige rilling vaart langs zijn rug. Hij voelt zich koud en weer warm worden. ’t Is hem of hij op sprong staat een misdaad te plegen. Kleuren wiebelen voor zijn ogen.
Wat duurt dat uitkleden lang!
Daar komen haar schouders bloot, haar mooie, blanke schouders! Wat heeft hij ervan gehouden zijn lippen te drukken op die weke, witte ronding!
De japon valt neer… zij stapt eruit… geheel in ’t wit… een jeugdige, tengere, bekoorlijke gedaante… nu…
Wie wil weten hoe dat verder gaat, moet het verhaal zelf maar gaan lezen.

Dat kan dus nog niet op DBNL, maar wel inmiddels niet alleen in het online archief van Elsevier (hier het eerste deel van het verhaal en hier het vervolg), maar ook op DBNL. [Toevoeging DBNL-link 15-05-2020.]

donderdag 23 november 2017

De Ongeluckige Voyagie van ’t Schip Batavia

Graven gevonden van opvarenden van de Batavia, zo meldt de NOS. Dat was in 2015 trouwens ook al eens het geval. De Batavia is in 1629 voor de kust van Australië vergaan. Maar wat meer intrigeert dan die graven, is het verhaal erachter: van de aanvankelijk meer dan 250 overlevenden van de schipbreuk zijn er namelijk in korte tijd nog eens 120 geveld door... onderling geweld:
Terwijl de kapitein met enkele anderen hulp ging halen, vond er een slachtpartij plaats onder de achterblijvers. Beacon Island werd vervolgens het "epicentrum van een overlevingsstrijd", zegt Alistair Paterson, professor Archeologie aan de University of Western Australia.  
Daar is natuurlijk meer over geschreven. In 2001 bijvoorbeeld, De ondergang van de Batavia door Mike Dash, verschenen bij de Arbeiderspers (nog steeds verkrijgbaar). Deze recensie op Historisch Platform geeft er een heldere samenvatting van, die leest als de synopsis van een gruwelijke film, veel sensationeler nog dan het verhaal van de muiterij op de Bounty.

Dat is maar een van de laatste in een lange reeks boeken hierover, die begon met Ongeluckige Voyagie van ’t Schip Batavia uit 1647, gebaseerd op de logboeken van kapitein Pelsaert zelf (waarvan op Archive.org een pdf te lezen is). Johan Fabricius heeft er in 1980 een roman aan gewijd, Het beest uit de zee (ook nog steeds verkrijgbaar), destijds door Ab Visser gerecenseerd voor De Leeuwarder Courant. Volgens die laatste bewijst het verhaal
dat misdaad en geweld niet van vandaag of morgen zijn, maar van alle tijden. Leerzaam en troostrijk voor de hedendaagse mens die jammert over de escalatie van geweld en misdaad in onze tijd.
Dat kun je tegenwoordig ook omdraaien, want de gruwelijke manier waarop Jeronimus Cornelisz., de aanstichter van de bloedige muiterij, de overlevenden terroriseerde met een mengeling van godsdienstwaanzin en bronstigheid (hij verdeelde de vrouwen als seksslavinnen onder de mannen die voor hem vochten), doet een beetje denken aan het schrikbewind van IS.

En de daders zijn bestraft, maar op zo’n manier dat je er liever niet op een nuchtere maag over wilt lezen.

Wikipedia
Mij rest nu de vraag: als ik eens lekker wil griezelen over wat mensen elkaar kunnen aandoen, wie kan ik dan het beste gaan lezen? Mike Dash? Of Johan Fabricius? Of nog weer een ander boek?

Zou je me wurge, als ik ’t je vroeg?

De man heeft het in Nederlandse romans vaak niet gemakkelijk – zo ook bij Emants:
In de flauw verlichte, eenzame voorgang van het pension gluurt hij haastig-speurend rond, slaat dan zijn arm om Maggie's hals en drukt haar een kus op de mond. Ze laat het toe; maar haar lippen blijven slap en geven de kus niet terug. Dra weert zij hem af, opent haastig de huisdeur en als hij die vlak achter zich dicht hoort vallen, moet hij denken: nou heeft ze uit eige beweging me nog geen enkele zoen gegeve.
De stakker.

Het verhaal van Marcellus Emants’ Waan vertoont veel overeenkomsten met dat van Vijftig, een iets vroegere novelle van hem die ik kortgeleden las. In de uitwerking verschillen de verhalen op details, maar de personages zijn vergelijkbaar en het basisgegeven van een hopeloze relatie ook. Wat de hoofdpersoon zijn geliefde in Waan verwijt, doet bijvoorbeeld sterk denken aan de verwijten van de hoofdpersoon in Vijftig:
ik moet weer denke wat ik gistere dacht, toen we samen over boeke sprake... en over de belange van 't volk... over de armoede... over Indië... toen vond ik ook al, dat je alles zo tot je zelf terug brengt... tot je eigen sensaties.
Al is de vrouw in Waan – naar verluidt gemodelleerd naar zijn Duitse echtgenote Jenny Kühn – nog wel iets vreemder. Tijdens het schrijven van Vijftig had hij haar waarschijnlijk nog niet ontmoet; toen Waan verscheen, waren ze net getrouwd. Een curieuze gedachte als je dit soort scènes leest:
- Henk... zou je me wurge, als ik 't je vroeg?
- Hé?
- Ja... nou niet; maar later... wanneer je niet meer van me houdt. Als ik toch dood moet, zou ik graag gewurgd worde... door jou. Probeer 's of je 't kunt.
- Kom, ben je mal!
- Nee, heus, probeer 't 's.
Hendrik vindt haar verlangen erg zot; maar toch omsluit zijn brede hand haar fijne halsje, drukt er zijn vingers vast in... vaster... nog vaster, en roerloos laat Maggie hem begaan. Haar oogleden zinken neer, het hoofd buigt achterover... ze schijnt de verstikkende omklemming als een zaligheid te gevoelen.
Ik heb maar twee problemen met dit boek. Nee, niet die wurgwens: die is een beetje bizar, maar verder is Emants’ psychologische karaktertekening weer uitstekend, de manier waarop hij geen partij kiest tussen zijn personages puik, en de afwikkeling van zijn verhaal even ijzig onverbiddelijk als altijd. Maar zoals Pierre H. Dubois ook opmerkt in zijn nawoord bij de herdruk uit 1968 (verschenen bij Van Oorschot, nu online te lezen en als ebook te downloaden op DBNL):
Waan is een der weinige geschriften van Emants waarin, zij het slechts incidenteel, de invloed bespeurbaar is van de woordkunst der tachtigers. Het is een verschijnsel dat zich in die jaren sporadisch bij hem heeft voorgedaan...
Sporadisch of niet, het levert wel een probleem op voor de lezer van nu: een heleboel lange passages in de trant van de twee alinea’s waar de roman mee begint:
Nu fletsen op de hoogste toppen de laatste vlekken gloeiend goud. Snel als hittig koortsrood onder kille vaalheid van de dood zwindt de zwijmende zonne-glanzing onder 't opwaarts zwevend avondgrijs en dra doorstrakt met donker blauwe doffing de brede, in sneeuw geheven spitsenreeks het blekend hemelsblauw, zwak violet doorgloord. Beneden grauwt in schemer-smoring weg de loodkleur van het meer en op de hellingen, die 't omstaan, vernevelt blauw 't gebronsde bossegroen. In groezeling van nacht vervagen op de helder groene oevers gelig-lichtende huisjes en onder de scherp-omlijnde grijsheid van breed-opmurende Pilatus-rug verduistert tot dof-gore plekking Luzerns gewoel van kleuren fleurig fris.
Maar als met vaag gepinkel eerste sterren het dovend zwerk doorpriemen, glinster-spikkelen alomme rossige puntjes uit de donkerende diepte op en eensklaps straalt het ganse stadsbeeld, doorprikt toneelgordijn gelijk, in felle lichtjes-flikker-lijning.
Dat is nog even wat anders dan de schaarse uitstapjes naar landschapsbeschrijving die ik in Vijftig constateerde en daar nog wel kon waarderen. Dit soort woordschildering vind ik vrij onverteerbaar en komt in deze roman helaas níet sporadisch voor: de romance tussen Henk en zijn Duitse Maggie ontrolt zich vooral tijdens uitstapjes in de natuur, en die natuur moet en zal dan beschreven worden...

Daar komt nog bij dat Emants inmiddels niet langer alleen de ‘Vereenvoudigde Spelling’ hanteert (door mij in een eerder blogbericht abusievelijk als idiosyncratisch opgevat: er zat systeem in Emants’ spelling, hij was een aanhanger van de spelling Kollewijn, die later de grondslag is geworden van het Afrikaans). Hij vindt het ook nodig om in dialogen alle werkwoorden en meervoudsvormen te beroven van hun slot-n, bij wijze van ‘fonetische’ weergave. Volgens het nawoord van Dubois is de spelling ‘omgezet in de thans gangbare’, maar dat is betrekkelijk, want deze eigenaardigheid is in de uitgave van Van Oorschot wel gehandhaafd (evenals in de Amstel Klassiek-uitgave van Veen). Dat levert dit soort dialogen op:
- Je hebt mooi prate, kind; maar wat moet ik beginne als je lastig wordt en onaangenaam? Je slaan?
- Slaan... echt slaan... nee; maar zo'n enkele klap... dat kan geen kwaad. Dat heb ik zelfs wel graag... soms. 't Hangt er ook van af van wie. In alle geval moet je niet te zacht, niet al te goedig met me omgaan. Daar kan 'k niet tege.
Zeker in combinatie met dat gepraat over lichamelijk geweld zou je nog kunnen denken dat we hier in een arbeidersmilieu zitten. Maar dat is juist niet het geval, de hoofdpersonages zijn keurige lieden van Emants’ eigen stand. En zijn spelling is misschien ‘realisties’ (omdat we die n op het eind van een woord vaak niet uitspreken), maar ik vind het alleen maar verwarrend. Het is immers een notatie die we anders alleen gebruiken om aan te geven dat een tekst als volkstaal mot klinke.

Nu moet je als lezer steeds de ongewenste indruk afschudden, 180 pagina’s lang, dat je gesprekken in een arbeidersmilieu leest. Toegegeven: als dat lukt, en je je ook nog door de woordenbrij van de beschrijvingen heen kunt eten, houd je een gave novelle over. Maar wel eentje waar je moeite voor moet doen. En ik ben bang dat veel lezers dat er niet meer voor over hebben.

Geen dieptepunt in Emants’ oeuvre dus, maar zeker niet het éérste boek binnen zijn oeuvre dat ik de nieuwsgierige lezer zou aanraden.

woensdag 22 november 2017

Waterproof spelling

In de Bosboom-Toussaint-straat in Amsterdam had je vroeger op de hoek tegenover café Toussaint ook nog een restaurant Bosboom, beide van dezelfde eigenaars. (Bosboom is inmiddels verdwenen.)

Die ondernemers hadden het goed begrepen: geen of-of, maar en-en. Precies wat Maurice de Hond dus níet begreep, blijkens zijn tot mislukken gedoemde (en gelukkig allang weer vergeten) voorstel om de korte ei af te schaffen. Dat is geen spellingsvereenvoudiging, dat is verschraling. Dat is net zo doodzonde als het verdwijnen van restaurant Bosboom, waar het prima eten was (is het in Toussaint nog steeds).

Wij van de Vereniging voor het Behoud van Alles zeggen: niks afschaffen. Niks of-of – en-en is de leuze. Wij houden van keuze, dat vinden we reuze. Ter illustratie citeer ik het genderneutrale hoogtepunt uit de Nederlandse literatuur van 1875 (‘is het een man? is het een vrouw? het is... Majoor Frans!’) van mevrouw-majoor Bosboom-Toussaint zelf:
‘Nu nog mooijer! Gij gaat mij vleijen,’ sprak Leopold lagchend. ‘Gij wilt eens zien, hoe ik dat opnemen zal; maar wees gerust. Tegen vleijerij heb ik een ferm waterproofje aan; ik ken mij zelf een weinig....’
Daar kan Maurice de Hondt een pundtje aan zuigchen. Spelling sjmelling!

Uit de film Majoor Frans (1916)
Oké, eigenlijk zou daar natuurlijk ook vleijereij en weijnig moeten staan. Maar niemand is perfect. Als we hier gewoon rustig op voortbouwen, is er straks níemand meer die de uitdrukking ‘in het gevleij komen’ nog verkeerd spelt.

(Overigens was Bosboom-Toussaint in meer opzichten haar tijd ver vooruit. Zo werd er door haar personages al druk gemaild en waren die zich ook bewust van het probleem van pakketgrootte:
Doch er gaat van avond een mail en het pakket is zóo groot genoeg voor eene eerste toezending. Gij zult er heel wat aan te lezen hebben.
Maar dat terzijde.)

donderdag 16 november 2017

En mijn snijbonen... zulke!

De Nederlandse Pride and Prejudice-bewerking De vier dochters Bennet van Peter Holland en Lo van Hensbergen is gebaseerd op een tv-bewerking van Cedric Wallis uit 1958, de tweede die voor de BBC werd gemaakt (de eerste dateert van 1952). Volgens IMDB is dat origineel verloren gegaan, zodat de Nederlandse versie zelfs voor de Britse tv-geschiedenis historische waarde heeft: de Nederlandse serie is namelijk wel bewaard gebleven.

Sterker nog, die staat in zijn geheel op YouTube:
Aflevering 1
Aflevering 2
Aflevering 3
Aflevering 4
Aflevering 5
Aflevering 6

De vraag is natuurlijk of zo’n oude serie nog genietbaar is. Ik heb hem helemaal bekeken en heb me niet verveeld. Nu heeft het boek ook zo’n ijzersterk verhaal dat het altijd leuk is om dat weer eens in een of andere vorm tot je te nemen. Zo’n meesterwerk als de BBC-versie uit 1995 is dit bij lange na niet; als geheel is de serie te gedateerd om nu nog een groot publiek aan te spreken. Dat ik toch geboeid was, kwam misschien vooral doordat het leuk om is te zien hoe er toen tv werd gemaakt: hoe er werd geregisseerd en geacteerd, met die toneelmatige dictie en nadrukkelijke articulatie. Leuk ook om jonge spelers als Ramses Shaffy en Joop Admiraal aan het werk te zien naast acteurs van een oudere generatie als Mien Duymaer Van Twist, die in de jaren 20 nog in stomme films had gespeeld.

Kritiek is altijd mogelijk, en Nederland zou Nederland niet zijn als die er niet kwam – al meteen in 1962. Het Vrije Volk klaagde na de laatste aflevering namelijk niet alleen over het uitzendschema, de krant had ook inhoudelijke kritiek:
In de tweede plaats heeft regisseur Peter Holland de zo langzamerhand verouderde problematiek niet weten op te vangen met de virtuoze taaltechniek, die het werk van Jane Austen ook nu nog zeer lezenswaard maakt. Bovendien werd vaak slordig met de slecht ingestudeerde teksten omgesprongen.
Als verzachtende omstandigheid kan worden aangetekend, dat de actrices en acteurs voor een weinig benijdenswaardige taak stonden. Er was aan de vaak moeilijk uit te spreken teksten weinig eer te behalen en de handeling was weinig bewegelijk.
De NCRV heeft met deze feuilleton in het hart van het zaterdagavond-programma het probleem waarmee deze omroepvereniging blijft worstelen, niet opgelost. Dat is het probleem op de zaterdagavond met een passend programma het TV-scherm te vullen.

Versprekingen

Die kritiek is niet onterecht. Wat de slecht ingestudeerde teksten betreft: het klopt dat de acteurs zich vrij vaak verspreken. Zo vaak dat ik me tijdens het kijken al afvroeg of het destijds soms te duur was om scènes over te doen, of dat het gewoon slordigheid is. Dankzij de recensent van Het Vrije Volk weet ik nu in ieder geval dat het kritische kijkers ook toen al opviel; en dat de – inderdaad vrij stijve en niet altijd even fraai vertaalde – dialogen ook destijds als ‘moeilijk uit te spreken teksten’ werden ervaren.

Hier twee voorbeelden van die versprekingen, vrij willekeurig gekozen, want zoals gezegd: het wemelt ervan. Vader en moeder Bennet in de eerste aflevering:

Na 13 seconden bloedt de zin van moeder Bennet dood, het klinkt alsof ze haar tekst kwijt is: ‘Voor een moeder met vier dochters komt een getrouwde man...’ En dan iets onverstaanbaars (‘niet im Frage’?). Let ook op haar ogen: het is alsof Duymaer van Twist naar de regisseur kijkt van: ‘Oeps. Moet het over?’ Maar Joan Remmelts gaat als Mr Bennet onverstoorbaar door – wat overigens helemaal in character is – en blijkbaar vonden ze het niet de moeite om de scène (überhaupt? of voor de zoveelste keer?) over te doen.

En hier struikelt Ramses Shaffy als Darcy in de vierde aflevering over het woord ‘gevoelstoestand’:

Je kunt argumenteren dat het bewust is, een gevolg van Darcy’s eigen bewogen ‘gevoelstoestand’, maar dat is een beetje flauw; ook dit is duidelijk een verspreking.

Droste cacao

In de volgende scène uit aflevering 3 gaat iets anders mis. Het Vrije Volk klaagde over de ‘weinig bewegelijke handeling’, maar het verhaal bestaat nu eenmaal vooral uit pratende hoofden. Er is weinig actie, dus het lijkt me voor een regisseur nog een hele toer om te voorkomen dat het beeld statisch wordt. Ik heb de indruk dat er vaak wel vakkundig met positionering en camerastandpunten is gewerkt om scènes wat dynamiek te geven. En hier heeft de regie zich helemaal uitgeleefd met een spiegeleffect – om die pratende hoofden eens heel anders in beeld te brengen:


Helaas gaat dat na 8 seconden mis doordat Mrs Gardiner (Fien Berghegge) met haar schouder tegen de spiegel duwt – en hup, ineens verschijnt de camera in beeld!


Graskalven en pretkuikens

Het is een leuke sport om die foutjes op te sporen, maar het zou onterecht zijn om alleen de gebreken te benadrukken. Het zijn betrekkelijk kleine smetten op wat toen waarschijnlijk een prestigieuze productie was. Het foutje in de spiegelscène laat ook onverlet dat die sequentie heel fraai eindigt met dit droste-effect:


Aan het drama voegt het misschien weinig toe, maar cameraman en regisseur vonden dit vast leuk om te doen. Des te spijtiger van dat foutje – dat me aanvankelijk overigens helemaal niet opviel; ik zag het pas toen ik deze scène eruit lichtte omdat hij me positief was opgevallen.

(Daarnaast heb ik van deze spiegelscène overigens het nieuwe woord ‘tripschoenen’ geleerd. Andere fijne woorden die ik van de serie heb opgedaan: groen graskalf en pretkuiken, vader Bennets benamingen voor de domme Lydia.)

Als kapstok voor jouw illusies

Een in zijn eenvoud ook best aardige regievondst: de boeken die worden dichtgeklapt; met links Ann Hasekamp als Jane en rechts Lies Franken als Elisabeth:


En wat het spel betreft: erg leuk zijn de scènes met moeder Bennet. Dat is altijd een van de dankbaarste rollen, en biedt Duymaer van Twist alle kans om te schmieren.


Ook uitstekend lijkt me de chemie tussen haar en Joan Remmelts als de sarcastische vader Bennet, die het ‘een genoegen was om als kapstok voor haar illusies te dienen’:



Wieden, spitten, zaaien, snoeien, stekken

Een hoogtepunt in meerdere opzichten is de snijbonenscène in huize Collins, met een duidelijk van zijn rol genietende Pieter Lutz. Ik was de hele moestuin van dominee Collins al vergeten. Ik neem aan dat hij ook wel voorkomt in de roman (en in de BBC-versie van 1995) – maar ik kan me nauwelijks voorstellen dat zijn snijbonen daarin ook zo dubbelzinnig worden besproken: ‘Geen forsere in heel ’t graafschap’!.



Zulke snijbonen als hij kweekt...

En geen overzicht van een Pride and Prejudice-bewerking is compleet zonder een huwelijksaanzoek. Tot besluit daarom nog het eerste aanzoek van Darcy aan Elisabeth:


woensdag 15 november 2017

Onnavolgbaar feuilleton

Ik heb de indruk dat De vier dochters Bennet, de Nederlandse tv-bewerking van Pride and Prejudice uit 1961/62, destijds een behoorlijk succes was. Zo’n serie was op de zaterdagavond per definitie van veel kijkers verzekerd, er was immers nog maar één net: kijkdichtheid 100%! En dat de vertaling van de roman in 1964 nog werd uitgebracht onder de titel De gezusters Bennet, geeft ook aan dat de serie indruk had gemaakt.

Niet dat er geen klachten waren – al was de voornaamste klacht paradoxaal genoeg juist een teken van het succes van de serie. Die betrof namelijk het ongunstige uitzendschema, waardoor kijkers steeds erg lang op de volgende aflevering moesten wachten. Naar aanleiding van de tweede aflevering schreef het Zeeuwsch Dagblad in december 1961, in een artikel getiteld ‘Onnavolgbaar feuilleton’:
De toerbeurten van de televisiesecties, die het zuilensysteem nu eenmaal met zich brengt, hebben tot nu toe het echte televisie-feuilleton, dat overal elders in de wereld tot het menu van de week behoort, bij ons onmogelijk gemaakt.
De Avro heeft een redelijk geslaagde poging gedaan met de detectiveseries van Francis Durbridge (‘Het is over’ en ‘De andere’) door ervoor te zorgen dat de reeks van zes afleveringen in ongeveer zes weken ten einde was. Om dat te bereiken werd het programmaschema aangepast.
De NCRV heeft dat ten aanzien van ‘De vier dochters Bennet’ naar de roman ‘Trots en vooroordeel’ van Jane Austen, niet gedaan hetgeen, ook naar de reacties van vele kijkers te oordelen, te betreuren valt. De zes afleveringen worden over liefst zes maanden uitgesmeerd met het onvermijdelijke gevolg dat iedere kijker de draad kwijt zal zijn.
Het is daarom te hopen dat de programmaleiding van de NCRV alsnog een middel zal weten te vinden om dit feuilleton, waarvan vanavond na bijna zes weken het tweede deel wordt uitgezonden, nu binnen een maand te beëindigen. Het lijkt ons niet moeilijk dat te realiseren want de hele serie staat kant en klaar op de band.
Die wens werd niet verhoord: de serie is uitgezonden van 6 november tot eind maart. Naar aanleiding van de laatste aflevering klaagde Het Vrije Volk op 26 maart 1962 ook weer dat
voor het volgen van deze serie van de kijkers een bijzondere vasthoudendheid [was] geëist. In de eerste plaats door de veel te lange perioden tussen de afleveringen.
Dat daarover geklaagd werd, moet ook betekenen dat de serie aansloeg: mensen vonden het een mooi verhaal en wilden verdorie weten hoe het verder ging, zonder daar steeds een paar weken op te moeten wachten!

‘Ik Bennet’

Die lange tussenpozen hadden gevolgen voor de serie zelf: van de eerste drie afleveringen weet ik het niet zeker, maar de laatste drie werden voorzien van een inleiding met een korte inhoud van het voorafgaande. Die inleidingen zijn opmerkelijk: het lijkt wel of de makers ze als een speelkwartiertje beschouwden. Ze pakken uit met steeds wisselende, grappig bedoelde stijloefeningen: rijmpjes, beeldgrappen, tenenkrommende woordspelingen, liedjes in een poppenkast en een toespraakje van een pianist. Alles op een zwaar-ironische toon die nog veel oubolliger aandoet dan de serie zelf. Het is meligheid troef, wat ze op een bepaalde manier ook weer hilarisch maakt.

Zo bevat de inleiding bij aflevering 5 deze bizarre beeldgrap, die meer aan het YouTube-tijdperk dan aan de jaren 60 doet denken:


En hier is de inleiding bij aflevering 4 in zijn geheel; de toon doet mij nog het meest denken aan die van een dorre wiskundeleraar die vergeefse pogingen doet om grappig te zijn:


En dit is de muzikale inleiding bij de slotaflevering:


Ik vraag me af of in die ironische inleidingen ook iets van omroeppolitiek doorschemert: vormen ze een stille klacht van de makers dat hun zesdelige serie over zo’n lange periode was uitgesmeerd?

Wat een geluk!

De oudere lezers zullen trouwens meteen het wijsje herkennen waarop de inleider hierboven zijn tekst zingt: ‘Wat een geluk’, het nummer waarmee Rudi Carrell een jaar eerder roemloos ten onder was gegaan op het Eurovisie Songfestival 1960.


Op Wikipedia lees ik dat Carell met dit toch heel aardige liedje een-na-laatste werd:
Hij kreeg slechts twee punten. Het festival van dat jaar werd gewonnen door Jacqueline Boyer, met het liedje Tom Pilibi.
Jacqueline Wie? Tom Wat? Wat bezielde de jury? Wie Carell al oubollig vindt, kan dit geestdodende ‘winnende’ nummer beter helemaal niet afspelen:


Maar genoeg Songfestival: terug naar Jane Austen. De filmpjes hierboven kunnen de indruk wekken dat die Nederlandse tv-serie een en al knulligheid was. Dat valt volgens mij reuze mee. De serie zelf is leuker dan die inleidingen. Morgen meer over de serie en wat ik ervan vond, geïllustreerd met enkele hoogte- en dieptepunten.

dinsdag 14 november 2017

Hoog, Darcy, kijk omhoog, Darcy!

‘De dochters Bennet zijn gelukkig aan de man’ kopte Het Vrije Volk op 26 maart 1962:
Geheel volgens verwachting zijn zaterdagavond drie van de vier dochters Bennet aan de man gekomen. En voor de vierde zag het er hoopvol uit.
De NCRV had een Nederlandse tv-bewerking van Pride and Prejudice uitgezonden onder de titel De vier dochters Bennet. (Op tv had het echtpaar Bennet één van hun vijf dochters moeten opgeven; het waren de jaren 60, ’t zal de woningnood zijn geweest...) Daar blikte Het Vrije Volk nu op terug.

Het kan bijna niet anders of deze zesdelige tv-serie is mede de aanleiding voor uitgeverij Veen geweest om eindelijk een nieuwe Nederlandse vertaling van de roman te laten maken. Die werd in september 1964 in De Tijd/De Maasbode besproken door W. Bronzwaer – overigens zonder enige verwijzing naar de eerdere, Belgische vertaling van Frans Verachtert, die in Nederland weinig sporen lijkt te hebben nagelaten. Ook Bronzwaer constateerde meteen – ietwat schamper – een verband met de tv-versie:
Na ‘Emma’ is nu ook Jane Austens eerste voltooide roman ‘Pride and Prejudice’ (de tweede in volgorde van publicatie) in een heel leesbare vertaling verschenen als Amstel Boek. In het Nederlands heet het boek ‘De gezusters Bennet’; de oorspronkelijke titel van deze vertaling, ‘Trots en Vooroordeel’, is tot ondertitel gedegradeerd. (Ik vermoed althans dat het zo zit. Ook nu weer is de uitgever van deze overigens verdienstelijke serie niet van zijn hinderlijke gewoonte afgeweken om zorgvuldig alle bibliografische gegevens, tot en met het jaar van uitgave, te verzwijgen). Hoe het met de vertaling precies zit, weten we dus niet, maar in ieder geval wekt de titel zoals hij nu luidt herinneringen op aan een televisiebewerking van de roman onder deze naam. Zo gaat dat tegenwoordig. De literatuur bestaat bij de gratie van de televisie. 
De volgens Bronzwaer dus ‘heel leesbare’ vertaling van Van Praag-Van Praag werd ook elders enthousiast aangekondigd (o.a. in de Friese Koerier) en werd zelfs in 1980, bij het verschijnen van weer een nieuwe vertaling, nog steeds geprezen: toen noemde Froukje Hofstra in Nieuws van het Noorden de vertaling uit 1964 ‘minder ouderwets’ dan de nieuwe van Dorsman-Vos – al achtte ze ‘beiden minder dan het origineel’.

Wat De vier dochters Bennet betreft: dat is een interessante tv-serie waarover ook nog wel meer te vertellen valt. Zoals alleen al het feit dat Mr Darcy gespeeld werd door… Ramses Shaffy.

Bron: Beeld en geluid-archief.

Stak hij Laurence Olivier naar de kroon? Morgen meer over de serie. Hier alvast één voorproefje: de beroemde beginzin van de roman, zoals die in de dialoog van de serie is verwerkt. We zien Joan Remmelts als vader en Mien Duymaer Van Twist als moeder Bennet.


maandag 13 november 2017

Cherchez le film

Als een literaire roman, en zeker een oude klassieker, ineens grote populariteit geniet bij een breed publiek, is het vaak een kwestie van cherchez le film. Jane Austens werk had in het Engels taalgebied geen verfilmingen nodig om klassiek te worden, maar de succesvolle film- en tv-versies van midden jaren 90 hebben haar bredere populariteit bepaald geen kwaad gedaan. Het lijkt in ieder geval overduidelijk dat zeker het succes van de prachtige BBC-versie van Pride and Prejudice uit 1995 heeft geleid tot nieuwe vertalingen, én tot andere Austen-verfilmingen en variaties daarop (Bridget Jones!), die op hun beurt ook weer aanleiding vormden voor nieuwe boekuitgaven en vertalingen. Op dezelfde wijze hebben op het werk van Henry James gebaseerde films Nederlandse uitgevers soms net het duwtje gegeven dat ze nodig hadden om ook eens gek te doen en zomaar een roman van hem in vertaling uit te brengen – zoals Washington Square (1997) en vooral Portrait of a Lady (1996), waarvan ten tijde van Jane Campions film gelijktijdig twee vertalingen verschenen (hier besproken in Filter door Peter de Voogd). En zo zijn er nog veel meer voorbeelden te bedenken.

Nu heb ik zo’n vermoeden dat de Austen-hausse van de jaren 90 al de tweede en misschien zelfs derde keer was dat een film- of tv-versie van haar werk de aanzet gaf tot Nederlandse vertalingen van haar werk. In het eerste geval is dat een gok die slechts wordt ingegeven door de samenloop van omstandigheden; in het tweede zijn er sterkere aanwijzingen.

Tweestrijd der gevoelens

Het eerste geval betreft de eerste Nederlandse vertaling van Pride and Prejudice uit 1946, door Frans Verachtert. Voor wie achter elke bestseller een succesvolle film vermoedt, is het immers wel héél toevallig dat deze vertaling juist verscheen in het jaar nadat Nederlandse bioscoopbezoekers voor het eerst hadden kennisgemaakt met de befaamde Amerikaanse verfilming van dit boek, met Greer Garson en Laurence Olivier in de hoofdrol:


‘When pretty girls t-e-a-s-e-d men into marriage!’

Die film dateert uit 1940 en het Nederlandse publiek was er dan ook al vijf jaar eerder lekker voor gemaakt. Maar helaas, er kwam een oorlog tussen, zodat hij – onder de titel Tweestrijd der gevoelens – pas in 1945 in Nederland kon worden vertoond.

De film is niet op YouTube te vinden, maar de trailer wel – en die maakt mij best benieuwd:


Dat Austen inmiddels haar vaste plek in de Engelstalige canon had verworven, blijkt wel uit die ronkende (maar niet onterechte) aankondigingstekst ‘one of the most famous novels ever written’.

En voor wie het zich afvraagt: dat Greer Garson hier ‘the lovable Mrs Chips’ wordt genoemd, is niet omdat ze zo van patat hield, maar omdat het publiek haar vooral kende van Goodbye, Mr Chips (1939), de verfilming van een roman van James Hilton. Die film ken ik niet, maar was naar de beschrijvingen te oordelen nogal een tranentrekker.

Het eerste ‘vrije’ programma

Volgens een bespreking in De Waarheid was Tweestrijd der gevoelens een film die ‘geen probleem van de afgelopen oorlog’ behandelt en ‘geen vragen over de komende tijd’ stelt, ‘doch niets anders [is] dan de bewerking van de klassieke Engelse roman Pride and Prejudice’:
voor wie zich los kan maken van de vraagstukken die ons thans bezig houden, betekent deze film anderhalf uur amusement.
Dat klinkt wat laatdunkend, maar wat zou het dat dit geen pamflet voor de socialistische heilstaat was? Je kunt je voorstellen dat mensen na de oorlog ook wel behoefte hadden aan wat escapisme. Interessanter is het begin van het artikel:
Zij die al om half zeven voor Roxy in de rij hebben gestaan, hoefden daar geen spijt van te hebben: het eerste ‘vrije’ programma is uitstekend.
Het was dus een van de allereerste films die na de bevrijding in de Nederlandse bioscopen werden vertoond – en men stond er blijkbaar voor in de rij. Het voert vast te ver om daaruit af te leiden dat de film bij een groot deel van het publiek onbewust met de bevrijding werd geassocieerd, en dat dit nog enige tijd heeft nagewerkt en bijgedragen aan de positieve naoorlogse ontvangst van Austens werk. Maar schadelijk voor haar reputatie kan het ook niet zijn geweest; de film moet haast wel een flinke zwengel hebben gegeven aan haar Nederlandse populariteit, die in 1950 volgens De Telegraaf ‘opmerkelijk was opgelaaid’.

Ik heb overigens geen aanwijzingen dat Verachterts Trots en vooroordeel ook echt een bestseller is geworden. Zijn vertaling heeft in de in Delpher beschikbare kranten weinig sporen nagelaten in de vorm van recensies of andere verwijzingen, en ik weet niet of en hoe vaak hij is herdrukt. Wel heeft het achttien jaar geduurd voordat er een andere vertaling van Pride and Prejudice verscheen (waarmee dat trouwens de eerste roman van Austen was die een tweede keer in het Nederlands is vertaald). Ook die nieuwe vertaling uit 1964 lijkt te zijn ingegeven door het succes van een verfilming. Maar daarover morgen meer.

’t Is een wonderlijke wereld

Draait deze film hier vanavond nog ergens?

Algemeen Handelsblad, 11-11-1939
Ik wil erheen!

zondag 12 november 2017

I woud NEVER say he likes golden showers

Net toen ik vanochtend de radio wilde uitzetten, werd er een pianosonate van Beethoven gespeeld, en wel op zo’n spitse, scherpe, frisse manier dat ik hem nog even aan liet staan tot ik in de afkondiging kon horen wie de pianist was. Een uitvoering zo sprankelend als champagne, zou ik bijna zeggen, maar dat is wel een heel flauw grapje, want het bleek Eric Heidsieck te zijn – wiens opname van alle Beethoven-sonates ik al kende (maar nu dus niet herkende) als een van de meest interessante en karakteristieke die ik thuis heb staan.

Maar... de Britse presentator verhaspelde de klinkers en sprak zijn naam uit als Eric Hiedseick – en dat klinkt, zeker in Nederlandse oren , toch weer een stuk minder sprankelend. Bruisend misschien wel, of klaterend... iets waar Trump graag naar luistert op een Russisch hotelbed...


Snel vergeten maar weer. Om het hoofd leeg te spoelen hier wat muziek. Van Heidsiecks studio-opnamen van Beethoven is op YouTube en zelfs op Spotify bijna niets te vinden, maar online staat wel dit mooie live-recital:

En de sonate die vanochtend op de radio te horen was, is hier ook nog een tijdje te beluisteren.

En zie ik in deze oude Heidsieck-reclame nou een buste van Beethoven?
Nee, dat zal papa Heidsieck wel zijn.

zaterdag 11 november 2017

Altijd hameren op hetzelfde aambeeld

Grasduinen in Delpher is leuk, maar nog fijner is het natuurlijk als een tweedehands aangeschafte roman van Emants ineens twee knipsels blijkt te bevatten uit het Algemeen Handelsblad en Het Parool van 1965, over de toen net uitgekomen Emants-biografie van Dubois:


Dat artikel uit Algemeen Handelsblad is trouwens ook op Delpher te lezen. Maar de bespreking van H.A. Gomperts uit Het Parool nog niet: begin dit jaar is weliswaar aangekondigd dat de archieven van die krant (over de jaren 1945 tot 1995) ergens in de loop van dit najaar op Delpher komen te staan, maar blijkbaar is het nog niet zover.

Gomperts had een vaardige pen. Hij noemt Emants een ‘zéér leesbaar auteur met een moderne stijl zonder franje of fraaiigheden’ en begint zijn stuk zo:
Wat Emants onverkoopbaar maakt, is niet, geloof ik, zijn pessimisme. Heel wat lezers zijn gaarne bereid om zich van illusies te laten beroven, maar zij willen er wel iets voor terugkrijgen. De ondergang van de wereld mag men voorspellen, mits men de grote visioenen, de apocalyptische emoties en de poëtische wanhoop erbij levert. Het stuitende en het schokkende vindt een ruime aftrek, als de meegedeelde details maar geschikt zijn om een overal aanwezig ‘heimwee naar de modder’ te bevredigen. Onheelbare melancholie en uitzichtloos leed zijn gangbare waar, als er maar iets bij gevoeld kan worden…
Maar dat is juist het griezelige bij Emants: bij hem is alles afgekoeld. De emoties zijn er wel, het temperament is er volop, maar alles is twintig graden koeler dan op onze laagvlakte waar de hete tranen stromen. In het beste werk van Emants heerst een klimaat, dat in de literatuur ongebruikelijk is. De temperatuur is geschikt voor hart-operaties en die hebben er dan ook plaats. Zonder enige gedaanteverwisseling leiden de mensen het bestaan van insecten. Het zijn sociale wezens, die fanatiek gehoorzamen aan onzinnige instincten. Moordenaars. Zij praten over moraal en godsdienst, over onbaatzuchtigheid en opofferende liefde en wij zien, dat zij hun gang gaan en dat hun enige scrupule de lafheid is.
Verderop schrijft hij dan nog:
Emants was een groot schrijver en een verschrikkelijke, fanatieke levenshater, die altijd weer op hetzelfde aambeeld hamerde: het leven heeft geen zin, de natuur en de instincten bedriegen ons, er is veel meer ongeluk dan geluk in het leven, het beste is niet geboren te zijn. Men heeft ook het gevoel, dat zijn derde huwelijk, dat de laatste 19 jaar van zijn leven vergald heeft, in zekere zin koren op zijn molen is geweest. Iedere dag, dat het hem slecht ging, had hij een nieuw bewijs voor de grondstelling van zijn werk.
Dat is voor hem (net als voor mij) geen reden zich van de auteur af te wenden, want:
Wat voor deze Isegrim inneemt, is voor mijn gevoel zijn zeldzame combinatie van fanatisme, eerlijkheid en nuchterheid.
Krek.

vrijdag 10 november 2017

Heldin op hol


Voor de oorlog lijkt Jane Austen in Nederland, afgezien van wat verdwaalde verwijzingen naar haar werk in kranten en tijdschriften en één vertaalde roman, niet erg bekend te zijn geweest. Een geplande Amerikaanse verfilming van Pride and Prejudice werd wel belangrijk genoeg geacht om in de krant te worden aangekondigd, maar dat zegt waarschijnlijk meer over de belangstelling voor alles wat uit Hollywood kwam dan over de reputatie van Austen; tot vertalingen van deze of andere romans kwam het niet.

Volgens een informele inventarisatie van Nederlandse Austen-vertalingen door Erik Geleijns op de site van de KB liep het ook na de oorlog nog niet storm: één Belgische vertaling van Pride and Prejudice in 1946, enkele herdrukken van de vooroorlogse vertaling van Sense and Sensibility en een tweede Nederlandse vertaling van Pride and Prejudice in 1964, dat is de schrale oogst in de eerste decennia na de oorlog. Andere boeken van Austen werden, zo staat er, ‘nog later in het Nederlands vertaald (Emma in 1978, Mansfield Park in 1984, Persuasion in 1987 en Northanger Abbey in 1997)’.

Maar dat beeld klopt niet helemaal. De periode vanaf de jaren 70 laat ik nu even buiten beschouwing. Toen begon, met de oprichting van een Austen-genootschap door Guus Luijters, de Austen-manie ook in Nederland echt wortel te schieten. Spectrum bracht in de jaren 70 en 80 al haar grote romans in vertaling uit, en met de inmiddels bijna legendarische BBC-versie van Pride and Prejudice uit 1995 (destijds overigens voor de Nederlandse tv vertaald door Otto Biersma) was het hek helemaal van de dam: andere uitgevers volgden en inmiddels zijn Austens belangrijkste romans bijna allemaal in minstens drie of vier verschillende vertalingen verschenen.

Omslag van de vertaling van Frans Verachtert, 1946
Bron: KB-site

Maar ook in de eerste decennia na de oorlog zijn er al meer Nederlandse Austen-vertalingen verschenen dan het overzicht op de KB-site suggereert – waarschijnlijk doordat dat berust op wat er in bibliotheekcatalogi te vinden is. (Dat is dan wel een deprimerend commentaar op de volledigheid van onze bibliotheekcollecties.) In Delpher zijn diverse sporen van andere uitgaven te vinden, en een vrij volledige inventarisatie daarvan staat online op een Franse Wikipedia-pagina.

Ik loop hier alle mij bekende Austen-vertalingen tussen 1945 en 1965 even af, met uitzondering van het al eerder beschreven Gevoel en verstand.

Waarom niet Sara Burgerhart herlezen?

Over Trots en vooroordeel, de vertaling van Pride and Prejudice uit 1946, en over de Belgische vertaler Frans Verachtert is op internet weinig informatie te vinden, alleen wat afbeeldingen van het fraaie omslag. Bij DBNL staat deze vertaling zelfs niet vermeld op Verachterts auteurspagina.  Ik vind verder alleen één bespreking in het (nog steeds bestaande) Belgische tijdschrift Streven, die wat kritiek op de vertaling bevat:
De vertaling had beter kunnen afgewerkt en voorgesteld worden. Afgezien van enkele taalfouten (vallen in, blz. 12; verrechtvaardigen, blz. 269; peinzerig, blz. 343), werd, in de gesprekken vooral, de stijve boekentaal niet vermeden (waarom niet, vooraf, het naar den geest verwante Sara Burgerhart herlezen?). En de inleiding licht ons, half onwetenden die zulk werk willen aanvatten, te weinig voor. Toch verdienen bewerking en uitgave een warme aanbeveling.
Opvallend dat bij de ontvangst van deze vertaling, net als eerder bij Van Uildriks’ Gevoel en verstand, weer zo nadrukkelijk de vergelijking met Sara Burgerhart wordt gemaakt.

Waarschijnlijk de uitgave van 1949.
Bron: Pinterest

Na deze Belgische vertaling verscheen in 1949 in Nederland Emma, in een vertaling van J.A. Schröeder. Ik weet niet of het iets over de kwaliteit van de vertaling zegt, maar die is niet alleen regelmatig herdrukt: hij is zelfs in druk gebleven tot 2005, zoals blijkt uit een interessant artikel van Saskia van der Lingen in Filter over de ‘Aanspreekvormen in Jane Austens Emma’.

Waarschijnlijk de uitgave van 1963.
Bron: Pinterest.
Verder heb ik van deze uitgave (nog) geen interessante besprekingen kunnen vinden. Maar aan fraaie omslagen heeft het ook deze vertaling niet ontbroken.

De beste vertalers van Nederland

Een mooi omslag is ook wat me op het spoor bracht van de volgende Austen-uitgave die in het KB-overzichtje ontbreekt: Het late inzicht, Nini Brunts vertaling van Persuasion uit 1953. De omslagillustratie is van Fiep Westendorp:


En wederom wordt in een anonieme recensie van deze vertaling in de Leeuwarder courant gezegd dat Austen ‘in de verte met ons tweetal Wolff en Deken te vergelijken is’. De recensent is positief over Austen én over de vertaling:
in opmerkingsgave en uitbeeldingstalent overtreft deze predikantsdochter vele van haar hedendaagse vrouwelijke collega’s. Haar ironische humor en eenvoudig realisme maken haar ook in dit goed vertaalde boek bijna tot een moderne figuur.
Veel minder positief, althans over de vertaling, is de recensie in het Leidsch Dagblad van de hand van een oude bekende op dit blog: Clara Eggink. Net als in haar recensie van een vertaling van Henry James’ The Aspern Papers zes jaar later levert ze hier ongezouten (en in mijn ogen ook wel erg zwaar aangezette) kritiek op de vertaling van Brunt:
Het is dan ook zeer verheugend, dat van ‘Persuasion’, de roman die eerst na haar dood gepubliceerd is, nu een vertaling in het Nederlands verschenen is. Jammer is het echter dat de vertaler niet erg gelukkig geweest is, juist in dit boek waar het zo volkomen aankomt op wat er staat en zeer zeker niet op het eenvoudige verhaal.
   Het begint al op de eerste pagina, waar Sir Walter hier in het Nederlands het Adelsboek in handen gegeven wordt. Dit nu las de ijdele ‘baronet’ niet. Hij had ‘the Baronetage’ in handen, een boek dat wij zouden kunnen gelijkstellen met ‘Het Nederlandse Patriciaat.’ Op zichzelf lijkt dit nu niet zo erg, ware het niet dat dit Sir Walter en zijn ijdele dochter op een geheel verkeerd plan plaatst. Indien zij inderdaad tot de adel zouden hebben behoord, dan zouden zij niet die dwaze overmatige belangstelling voor rang en stand gehad hebben, die een speciale karaktertrek is van mensen die niet niet [sic] van hoge geboorte zijn. Verder vinden wij de ‘personal contentment’ van Sir Walter vertaald door ‘persoonlijke tevredenheid’ in plaats van door ‘zelfingenomenheid’. Op pag. 12 het karakteristieke woord ‘condescended,’ tot tweemaal toe in één zin gebruikt en niet zonder doel, vervangen door ‘zo ver gegaan,’ inplaats van ‘zich verwaardigd,’ op pag. 252 ‘Eligibilities and proprieties’ door ‘Voordelen en eigenschappen’ inplaats van ‘wenselijkheid en gepastheid.’ En zo zijn er nog vele voorbeelden waardoor deze roman in het Nederlands een vervlakking krijgt, die nu speciaal Jane Austen niet verdragen kan.

Zoals ik al eerder aanhaalde, schreef Cees Koster in zijn portret van Clara Eggink in Filter dat ze zich in haar kritische werk ‘bijna nooit over vertalen heeft uitgelaten’. Op basis van twee recensies kun je die bewering niet meteen ontkrachten; maar aangezien juist deze twee recensies mijn eerste kennismaking met Eggink vormen, kan ik me nu moeilijk aan de indruk onttrekken dat ze in haar recensies wel erg graag het vertaalwerk van collega’s afkraakte.

Daar moet ik mee oppassen: twee recensies verspreid over bijna tien jaar vormen een veel te wankele basis om zo’n conclusie op te baseren, dus ik schort mijn oordeel op. En een zoekopdracht naar Eggink in de krantenbank van Leiden en omstreken levert maar liefst 839 resultaten op: het wordt nog een hele klus om die allemaal door te spitten. Ik laat het dan ook graag aan anderen over om haar recensiepraktijk nader te inventariseren.

Overigens plaatste Cees Koster eerder in Filter ook al een interessant profiel van Nini Brunt, waarin hij schreef dat ze in ‘hetzelfde netwerk’ zat als Eggink – wat Egginks kritiek des te pikanter maakt.

Het Vrije Volk, 25-02-1961
Brunt heeft verder niets van Austen vertaald en staat vooral bekend om haar Kafka-vertalingen. Die genoten veel waardering en zijn nog steeds in druk. In een ongesigneerd artikel in het Vrije Volk met de wervende kop ‘Goede vertalers zijn er wel – maar wie betaalt hen?’ werd in 1961 zelfs geconcludeerd:
De vertaalster, Nini Brunt, die nog een groot aantal andere ‘moeilijke’ bewerkingen op haar naam heeft staan, moet tot de beste vertalers van Nederland gerekend worden.

Heldin op hol

Tot slot verscheen er in 1956 een vertaling van Northanger Abbey (van de hand van de mij volstrekt onbekende Jean Jacob) onder de titel Heldin op hol. Daarvan heb ik geen enkele signalering of recensie kunnen vinden, en zelfs geen omslagillustratie – maar de simpele wetenschap dat een boek van Jane Austen ooit onder zó’n wervende titel is verschenen, maakt veel goed.

Je kunt dus bijna concluderen, zoals Fiep van Bodegom deze zomer in De Groene deed, dat in 1956 alle grote romans van Austen ten minste één keer waren vertaald. Bijna, want ze gaat daarbij dan voorbij aan Mansfield Park. Dat boek, eveneens een meesterwerk, maar met zijn problematische (want al te brave) hoofdpersoon een ondergeschoven kindje in Austens oeuvre, lijkt pas in 1984 te zijn vertaald en is in de Austen-gekke jaren 90 ook minder vaak hervertaald dan haar andere romans.

Na Heldin op hol verscheen in 1964 alweer de tweede Nederlandse vertaling van Pride and Prejudice, van de hand van H.E. van Praag-van Praag – net als Schröeders vertaling van Emma een tekst die nog lang in druk is gebleven. Samen met de vele herdrukken van Van Uildriks’ Gevoel en verstand, en de publicatie van dat laatste verhaal als feuilleton in de Telegraaf, leidt dit alles mij tot de conclusie dat de Telegraaf voor de verandering eens de waarheid schreef bij de aankondiging van dat feuilleton: dat de populariteit van Jane Austen kort na de oorlog ‘opmerkelijk is opgelaaid’.

Eén mogelijke  reden daarvoor wil ik beschrijven in een volgend stukje. Volgende week dus nog meer Jane Austen – en dan ‘in klank en beeld’!

En misschien wordt het voor mij onderhand tijd om Sara Burgerhart eens te lezen. Het omslag waarmee dat in de jaren 20 door Wereldbibliotheek op de markt werd gebracht, is er wervend genoeg voor...


Populairst de afgelopen 30 dagen

Populairst aller tijden ooit: